Van: Wim Dankbaar [mailto:dank@xs4all.nl]
Verzonden: vrijdag 5 juni 2020 11:03
Aan: ‘HRN – Mailbox Info Hoge Raad’
Onderwerp: klacht over uitspraak Hoge Raad
Geachte heer Storm,
Langs deze weg dien ik een klacht in over de uitspraak in mijn cassatiezaak.
Geachte president,
Hierbij dien ik een klacht in over de uitspraak in mijn cassatiezaak nummer 19/00856 van 2 juni 2020. De klacht betreft voornamelijk het feit dat de Hoge Raad de uitspraak op geen enkele wijze motiveert, maar afdoet als volgt:
“2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).”
Ik maak hier ernstig bezwaar tegen om meerdere redenen.
De Hoge Raad is de hoogste instantie van onze rechterlijke macht. De taak van de Hoge Raad is onder meer om te controleren (en waar nodig te corrigeren) of het recht op een juiste wijze is toegepast in procedures waartegen cassatie is ingesteld. Ik mag dan ook verwachten dat de Hoge Raad zich van deze taak kwijt. Dat is hier naar mijn overtuiging niet het geval. Sterker gezegd, in mijn ogen maakt de Hoge Raad zich er met een Jantje van Leiden af op een manier die ik als schofferend ervaar, de statuur en reputatie van de Hoge Raad onwaardig. De Hoge Raad is er om te oordelen over een al dan niet correcte rechtsgang. Dat brengt met zich mee dat de Hoge Raad zijn oordeel behoort te onderbouwen en te motiveren.
Mijn raadsman en ik hebben een cassatieschriftuur ingebracht van 17 pagina’s met maar liefst 7 (zeven) solide onderbouwde cassatiegronden. Alle cassatiemiddelen raken aan fundamentele rechtsvragen. Zo is onder meer betoogd dat het onterecht was dat zowel de rechtbank als het hof mij structureel het horen van getuigen hebben geweigerd waarmee ik mijn gelijk (en dus onschuld) kon bewijzen. Het horen van getuigen is een grondrecht verankerd in onder meer artikel 6 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens), waar Nederland zich ook aan dient te houden. Ik mag dan ook verwachten dat de Hoge Raad zich hierover uitspreekt. Met andere woorden of het weigeren van mijn getuigen terecht en rechtmatig was. Dat wringt des te meer omdat een basaal grondrecht dat mij toekomt, is geschonden. Zonder motivatie van de Hoge Raad moet ik ervan uitgaan dat de Hoge Raad meent dat het terecht was dat mijn getuigenverzoek stelselmatig is geweigerd. Ik concludeer dan maar dat de Hoge Raad onder bepaalde omstandigheden het goedkeurt dat rechters artikel 6 van het EVRM aan hun laars mogen lappen. Het oproepen van getuigen is juist bedoeld om de waarheid in een procedure te vinden. Waarheidsvinding is een taak van de rechter. Als de Hoge Raad meent dat waarheidsvinding niet hoefde te worden toegepast in mijn zaak, dan heb ik er wel recht op om van de Hoge Raad te vernemen waarom niet.
Een andere fundamentele rechtsvraag in cassatiemiddel 7 betrof de vraag of mijn wrakingsrecht is geschonden. Het wrakingsrecht zegt dat in ieder stadium van het geding gewraakt kan worden, mits voor het voltooien van een einduitspraak, dus ook tijdens het voorlezen van die einduitspraak. Dat heb ik gedaan. Zonder motivatie van de Hoge Raad moet ik concluderen dat de Hoge Raad eigenhandig nieuw recht schept door een uitzondering op het wrakingsrecht uit te vaardigen. Ook daar heb ik dan recht op de redenering van de Hoge Raad. Waarom mocht mijn wrakingsrecht van de hand worden gewezen door het hof, in strijd met het daarvoor geldende recht?
Een andere fundamentele rechtsvraag was of ik als journalist/publicist de grenzen van het betamelijke heb overschreden en/of dat een algemeen belang diende. Dit is ook een zeer belangrijke afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy. Ook daar mag ik verwachten dat de Hoge Raad zich daarover uitspreekt. Juist van de Hoge Raad mag ik dat verwachten omdat de Hoge Raad een soort Damocles is, de opperrechter die beoordeelt wat kan en niet kan, wat mag en niet mag. De Hoge Raad is daarmee de ultieme hoeder van onze rechtsstaat en dient derhalve haar oordeel over zulke belangrijke zaken uit te leggen.
Met zulke fundamentele rechtsvragen kan en mag de Hoge Raad zich niet beroepen op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Blijkbaar bestaat dit artikel voor rechtsvragen danwel twijfels waarvan het evident is dat deze niet tot een geslaagde cassatie kunnen leiden. Dat is niet vol te houden in onderhavige zaak. En zo wel, dan heb ik in elk geval recht op een motivatie voor de redenering dat artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan worden toegepast.
Voorts moet gezegd worden dat het hier niet gaat om zomaar een klein zaakje dat met een pennenstreek kan worden afgedaan. Het gaat hier over één van de meest geruchtmakende moordzaken sinds de Tweede Wereldoorlog. De verkrachting en moord op een minderjarig meisje, welke zaak Nederland minstens een decennium in rep en roer heeft gehouden. Met name gaat het om de vraag of het Openbaar Ministerie een eerlijk en integer onderzoek heeft gedaan om de zaak op te lossen. Zoals men algemeen weet stel ik dat het Openbaar Ministerie vanaf dag 1 heeft geweten wie de werkelijke moordenaars waren, maar dat vanaf dag 1 in de doofpot heeft gehouden. Actief door de werkelijke moordenaars uit de wind te houden. We praten dan over een afbreukgevoeligheid voor het OM die zijn weerga niet kent, mocht ik gelijk hebben. Het OM is daarmee in feite mijn directe wederpartij. Het is immers het OM dat besloot om mij te vervolgen voor de aangifte van Wolfgang Hebben. Het is ook het OM dat zich sterk heeft gemaakt voor het weigeren van mijn getuigen, waarmee ik de valsheid van die aangifte had kunnen bewijzen. Het aantonen van die valsheid is mij dus niet gegund.
Dat het OM mijn directe wederpartij is in deze zaak, maak het extra schrijnend dat datzelfde OM de Hoge Raad mocht adviseren om mijn veroordeling in stand te houden, Een advies dat de Hoge Raad kennelijk klakkeloos en ongemotiveerd heeft overgenomen. Te meer ook schrijnend omdat in dat advies pertinent onjuiste stellingen staan. Zo staat in het persbericht van de Hoge Raad van 7 april 2020 onder meer het volgende:
“Het hof heeft namelijk, zoals de verdachte ook heeft toegegeven, vastgesteld dat de verdachte zelf niet met de verzochte getuigen heeft gesproken. Daarom kon het hof oordelen dat het horen van de getuigen niet nodig was omdat de getuigen niets relevant kunnen verklaren over de vraag of de verdachte te goeder trouw was en ervan mocht uitgaan dat wat hij schreef juist was.”
Het is aantoonbaar onjuist dat ik niet met de getuigen zelf heb gesproken. Ik heb het merendeel van op te roepen getuigen juist wél zelf gesproken. Daarom weet ik ook wat kunnen verklaren in de rechtbank. Dat de getuigen niets relevants zouden kunnen verklaren is ook pertinent onjuist. Faek Mustafa hoeft bijvoorbeeld maar in rechte te verklaren dat hij Wolfgang Hebben wel degelijk kende, en de valsheid van de aangifte is daarmee reeds bewezen. Hij hoeft maar te verklaren dat de Ali Hassan die in Turkije werd opgepakt niet de Ali Hassan was die kende van het AZC, en de leugens van het OM in het zogeheten rapport “onderzoek Ali H.” zijn daarmee bewezen. Stephanie Broersma van Reemst hoeft maar te verklaren dat zij getuige was van het onklaar maken door Faek Mustafa van de fietsen van Spencer en Wietze (het uittrekken van de ventielen), en het hele gestolen-fiets-verhaal van het OM is daarmee bewezen als een leugen. Zo is er voor elke getuige die ik heb gesproken precies aan te geven wat zij in de rechtbank kunnen verklaren. Waarmee ook vastgesteld had geworden dat ik te goeder trouw was en ervan mocht uitgaan dat wat ik schreef juist was.
Vreemd genoeg is het ook het OM dat besloot om mij niet te willen vervolgen voor maar liefst 3 nieuwe soortgelijke aangiftes in dezelfde zaak met betrekking tot de moord op Marianne Vaatstra. Een nieuwe aangifte van Wolfgang Hebben, van Faek Mustafa en Farhad Bawar. De redenering voor het sepot was alle drie keer als volgt:
“De reden dat u niet vervolgd zal worden is dat u recent, te weten op 11 februari 2019, voor soortgelijke feiten veroordeeld bent tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Gezien deze recente veroordeling meen ik dat het op dit moment niet opportuun is om u nogmaals voor de rechter te laten komen.”
Dat is vreemd, want doorgaans moet een verdachte juist worden vervolgd als hij zich bij herhaling schuldig maakt aan hetzelfde delict. De redenering dat een gevangenisstraf van 2 maanden wel genoeg is, slaat nergens op. Volgens die redenering zou een moordenaar die zijn straf heeft uitgezeten, niet opnieuw vervolgd hoeven te worden voor een nieuwe moord. Tevens blijkt uit deze sepots dat het OM mijn “smaad” kennelijk toch niet zo ernstig vond. De werkelijke reden voor deze sepots is dan ook dat het OM er niet in zal slagen om mij de getuigen andermaal te weigeren, waarmee naar mijn overtuiging een ongekende misstand aan het licht zal komen. Een misstand die ik al 10 jaar lang uit geheel altruïstische overwegingen en in het algemeen belang aan het licht probeer te brengen. Dat algemeen maatschappelijk belang maakt de verantwoordelijkheid van de Hoge Raad om het arrest te motiveren des te groter.
Ik verzoek u dan ook dringend om uw raadsheren opdracht te geven om de afwijzing van alle zeven cassatiemiddelen te onderbouwen en te motiveren. En tevens de geldigheid van dit arrest op te schorten totdat het arrest op elk punt gemotiveerd is.
Hoogachtend en met vriendelijke groet,
W.J. Dankbaar
Zijlweg 14 a
2051 BB Overveen
Van: HRN – Mailbox Info Hoge Raad [mailto:HRN-Info@HogeRaad.NL]
Verzonden: vrijdag 5 juni 2020 15:14
Aan: ‘Wim Dankbaar’
CC: HRN – Mailbox Info Hoge Raad
Onderwerp: RE: klacht over uitspraak Hoge Raad
Geachte heer Dankbaar,
Op verzoek van de president bericht ik u het volgende naar aanleiding van uw klacht.
De strafkamer heeft uitspraak gedaan met toepassing van artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dat artikel geeft de Hoge Raad de bevoegdheid om indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing kan beperken tot dit oordeel. Aan de uitspraak van de strafkamer ligt een conclusie van 7 april 2020 ten grondslag van de advocaat-generaal, waarin op de ingediende middelen is in gegaan. Met het arrest van de Hoge Raad is de rechtsgang geëindigd en zijn de rechtsmiddelen uitgeput.
De Hoge Raad beschikt over de Klachtenregeling van de Hoge Raad der Nederlanden, te vinden op de website.
Deze regeling bepaalt dat een ieder het recht heeft bij de president een klacht in te dienen over de wijze waarop de Hoge Raad, een lid van de Hoge Raad of de griffier van de Hoge Raad zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen. Klachten kunnen echter niet een rechterlijke beslissing betreffen noch de wijze van totstandkoming daarvan, met inbegrip van de in dat kader genomen beslissingen van procedurele aard. Nu uw klacht de rechterlijke uitspraak betreft, valt deze niet onder klachtenregeling.
Ook overigens heeft de president geen enkele bevoegdheid om in lopende en/of afgedane zaken te interveniëren.
De president verwijst u naar uw advocaat voor meer informatie over het arrest, de conclusie en de taak en reikwijdte van de Hoge Raad als cassatierechter.
Hoogachtend,
de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden,
mr. J. Storm
Van: Wim Dankbaar [mailto:dank@xs4all.nl]
Verzonden: vrijdag 5 juni 2020 16:19
Aan: ‘HRN – Mailbox Info Hoge Raad’
Onderwerp: RE: klacht over uitspraak Hoge Raad
Geachte heer Storm,
Ik blijf van mening dat de Hoge Raad haar plicht en taak in deze heeft verzaakt. Een uitspraak die niet nader wordt gemotiveerd of uitgelegd is in feite geen uitspraak. Zeker niet als het een uitgebreid cassatieverzoek betreft waarin de Hoge Raad om een oordeel wordt gevraagd over fundamentele rechtsvragen als het mogen horen van getuigen, het al of niet tijdig wraken van een rechtbank en dergelijke. Ik meen minimaal recht op een uitleg te hebben waarom de Hoge Raad meent hier een beroep op artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie te kunnen doen. Het kan eenvoudig niet dat deze zaak niet tot beantwoording noopt van de voorgelegde rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daar zijn die rechtsvragen te fundamenteel voor.
U stelt dat aan de uitspraak een conclusie van 7 april 2020 ten grondslag ten grondslag ligt van de advocaat-generaal. Wij hebben daar echter ook een verweer op gevoerd. Dat verweer dient ook als grondslag. Onder meer is aangevoerd dat het advies van de advocaat-generaal onjuist stellingen bevat. Ik mag toch verwachten een inzicht te krijgen in de afweging van de Hoge Raad van de argumenten tussen beide partijen? Of is de conclusie dat de Hoge Raad kritiekloos het advies van de advocaat-generaal heeft gevolgd, zonder naar ons verweer te kijken?
Artikel 81 zegt ook niet met zoveel worden dat in bepaalde gevallen een uitspraak niet gemotiveerd hoeft te worden. Sterker nog, er wordt gesproken over vermelding van de gronden, maar ook die gronden worden in de uitspraak niet vermeld. Juist van de Hoge Raad mag geëist worden het één en ander is overwogen om tot een (gemotiveerd ) oordeel te komen. Als de Hoge Raad iedere cassatie op deze manier kan afdoen, heeft de Hoge Raad naar mijn mening geen bestaansrecht meer als hoogste rechtscollege dat toeziet op een eerlijke en rechtmatige procesorde van de lagere rechter.
Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
Ik persisteer in mijn klacht bij de president, althans in mijn dringende verzoek om de uitspraak nader te motiveren en een inzicht te geven in de wijze waarop de raadsheren tot hun oordeel zijn gekomen.
Hoogachtend en met vriendelijke groet,
W.J. Dankbaar
Zijlweg 14 a
2051 BB Overveen
Wim. Jij hebt mijn grootste respect.
Ik bewonder je volhardingsvermogen.
LikeLike